
Joost Bot heeft technieken onderzocht om een afbeelding te maken van het ruggenmerg met behulp van MRI. Onder welke omstandigheden is de beste techniek om laesies in het ruggenmerg aan te tonen? Bij twijfel aan de diagnose MS – ook na het maken van een MRI-scan van de hersenen – kan deze techniek helpen. Maak je tevens een ruggenmergscan dan kun je bij 85 procent van de mensen met MS op een vroeger tijdstip dan tot nu toe de diagnose stellen. Een vroege diagnose is van belang voor een zo vroeg mogelijke behandeling.
Samenvatting proefschrift Joost Bot
Met behulp van MRI kun je gebieden met demyelinisering en verlies van zenuwweefsel aantonen in het gehele centrale zenuwstelsel van mensen met MS.
Als je een hersenscan maakt vind je de afwijking in vooral drie karakteristieke gebieden. Bij het maken van een scan van het ruggenmerg zijn er twee types. Naast scherp afgegrensde (focaalzich tot een klein gebied beperkend en scherp begrensd, puntvormig. Meer...) geconcentreerde plekken kun je ook diffuus afwijkingen waarnemen. Bij deze diffuse afwijkingen is het moeilijk ze met eenvoudige technieken aan te tonen. Afwijkingen in het ruggenmerg vallen vaak niet erg op. Joost paste een techniek toe, die dat wel mogelijk maakte en toont in zijn proefschrift de robuustheid van die techniek aan. Hij paste de methode toe om de ziekte MS te bestuderen in het ruggenmerg.
Afwijkingen
Bij het zoeken naar een techniek, die als beste in aanmerking kwam voor zijn onderzoek vergeleek hij de als beste bekend staande techniek met andere methoden. Uiteindelijk koos hij toch voor die bekende techniek (de dual- echo CSE, zoals die reeds door dr. Lycklama a Nijeholt was geoptimaliseerd)
Bij een hoog percentage van mensen met MS vond Joost afwijkingen van het ruggenmerg. Dit klopt trouwens met andere publicaties. Zelfs direct na de diagnose MS volgens de geldende criteria was dat percentage 83 percent. Bij onduidelijk hersenonderzoek en twijfelachtige klinische verschijnselen lijkt een andere diagnose waarschijnlijk als er geen laesies in het ruggenmerg worden gevonden. Binnen een termijn van drie jaar kwam het zelden voor, dat er nieuwe laesies bijkwamen. Dat klopte overigens niet met een verandering in het verloop van de EDSS-score van invaliditeit. Het percentage mensen, dat zo’n nieuwe laesie bleek te hebben gekregen in het ruggenmerg was 34%. Bij 98% kon je wel nieuwe laesies zien in de scan van de hersenen. Een herhaald onderzoek van het ruggenmerg heeft bij mensen met MS zonder duidelijke nieuwe verschijnselen van het ruggenmerg geen zin.
MRI criteria voor MS
De aanwezigheid van afwijkingen in het ruggenmerg bij mensen zonder acute tekenen van ruggenmerg- betrokkenheid maar wel met klinische tekenen verdacht voor MS bevestigt die diagnose en bevordert de vroege diagnostiek als je die samen met de al geaccepteerde diagnosecriteria toepast. Zo’n samenvoeging verhoogde het aantal mensen, dat de diagnose terecht kregen van 66% naar 85%.
In de huidige klinische situatie zijn er verschillende aanwijzingen voor een verdenking van een demyeliniserende ziekte van het ruggenmerg, in de meeste gevallen echter pas wanneer er ruggenmergsymptomen aanwezig zijn. Dit is meestal niet bij het eerste doktersbezoek het geval. Zeker niet als het om een oogontsteking gaat en de zieke een oogarts raadpleegt. Ook dan kan een MRI-scan van het ruggenmerg een beslissende aanwijzing geven.
Verband uitkomsten MRI-scan en resultaat weefselonderzoek ruggenmerg
Joost Bot bevestigde een al eerdere bevinding in de hersenen: de focale gegevens van een MRI-scan van het ruggenmerg tonen een sterk verband met de mate van demyelinisering en geven geen aanwijzingen over de mate van verlies van zenuwcellen (axonverlies).
De gevonden diffuse afwijkingen met een andere techniek bij weefsels post mortem zijn zuiver het gevolg van MS en berusten niet op andere ziekten. Deze techniek blijkt echter niet erg gevoelig, omdat op andere wijze dan al demyelinisering en axonaal verlies in de witte stofEen in de biochemie vóórkomende natuurlijke en scherp te onderkennen en te beschrijven chemische stof, bijvoorbeeld het aminozuur alanine (C3NO2H8), glucose (C6O6H12) als bestanddeel van glycogeen enz. enz. Meer... was aangetoond.
Tenslotte probeerde Joost Bot met nieuwe kwantitatief gerichte technieken een indruk te krijgen over de ernst van de ziekte. Bij vergelijking met de uitkomsten van weefselonderzoek bleek dat niet goed te kloppen, omdat de verkregen gegevens vooral werden beïnvloed door de mate van myelinisering en daarom de dichtheid van het zenuwweefsel niet goed voorspelbaar was.
De gegevens in het proefschrift berusten op een zestal publicaties, te vinden in:
- European Radiology 2000;10:753/8
- Neurology 2004:62: 226/33
- Radiology 2002;223:46-56
- Annals of Neurology 2002;51: 652/6
- Neurology 2002;59:1766
- Radiology 2004;233: 531/40
- Een zevende publicatie is ter perse.
Proefschrift: MR imaging of the spinal cord in MS – indications, accuracy and histopathological correlation
Promotoren: prof.dr. F. Barkhof, prof.dr. J.A. Castelijns, prof.dr. C.H. Polman
Dit onderzoek is gefinancieerd door de stichting MS Research
Curriculum Vitae
Personalia:
Naam: C.J. Both
Geboren: 29 september 1970 te Purmerend
Opleiding:
1996: doctoraal medicijnen Universiteit Groningen
Werkervaring:
Mei 1998 tot oktober 2001: onderzoeker bij het MS-centrum in Amsterdam bij de professoren prof.dr. Barkhof, prof.dr. Castelijns en prof.dr.Polman.
Daarna begon Joost Bot zijn opleiding radiologie bij prof.dr. Manoliu, waarbij hij klinisch werk en research combineerde. Op 1 oktober 2006 kreeg hij zijn registratie als radioloog. Op het ogenblik is Bot werkzaam als fellow neuroradiologie binnen de afdeling Radiologie (prof. dr Van Kuijk) van het VUMC. Hij hoopt in oktober 2007 zijn Europese registratie als neuroradioloog te krijgen.
08 december 2006, VUmc