Vaders met MS geven de ziekte waarschijnlijk meer dan twee keer zo vaak aan hun kinderen door dan moeders met MS.
Het resultaat van onderzoek bij kinderen is, dat vaders met MS de ziekte waarschijnlijk meer dan twee keer zo vaak aan hun kinderen doorgeven dan moeders met MS. In Nederland is die kans – net als in Amerika- trouwens niet groter dan enkele procenten.
Al is MS niet direct erfelijk, toch heeft iemand met een familielid in de eerste graad (bij voorbeeld een van de ouders of een broer of zus) met MS een grotere kans om ook MS te krijgen dan iemand bij wie MS niet in de familie voorkomt.
Onderzoekers denken dat MS voorkomt bij personen die genen hebben die hun meer vatbaar maken voor een of meerdere onbekende veroorzakers in het milieu.
Daar komt nog bij dat vrouwen twee keer zo vaak als mannen kans lopen om MS te krijgen. De reden voor dit verschil is niet bekend. Het onderzoeksteam onderzocht de mogelijkheid dat, als mannen meer resistent zijn voor MS, de mannen die uiteindelijk wel de ziekte krijgen ook meer ‘vatbaarheidsgenen’ moeten hebben om die resistentie te overwinnen. Daarom zou je kunnen aannemen dat ze een groter aantal, of sterkere, vatbaarheidsgenen doorgeven aan hun kinderen.
Om dit idee te kunnen bevestigen keken de onderzoekers naar de gegevens van 441 kinderen, die een vader of moeder met MS hadden. Van deze kinderen hadden 45 de diagnose ‘zeker MS’. Van de vaders met MS kregen 18 kinderen de ziekte ook en 99 kinderen kregen haar niet.
Van de moeders met MS kregen 27 kinderen MS en 296 kinderen niet.
Dat maakt het waarschijnlijk dat mannen twee keer zo vaak MS aan hun kinderen doorgeven dan vrouwen.
Bron: Orhun H. Kantarci, Brian G. Weinshenker et al. -Mayo Clinic, Rochester, MN;
Neurology 2006;67:305-310