De kans om de zeer ernstige ziekte PML te krijgen als bijwerking van Tysabri is voor sommige mensen ongeveer één procent. Dat geldt dan voor mensen die meer dan twee jaar Tysabri gebruikt hebben, antistoffen tegen het zogeheten JC-virus in hun bloed hebben en vroeger immunosuppressieve medicijnen tegen MS gebruikt hebben. Iemand die de antistof niet bezit heeft maar een zeer kleine kans de ziekte te krijgen.

Er bestaat een kleine kans op het ontwikkelen van de ernstige ziekte progressieve multifocale leukoencelopathie (PML) tijdens de behandeling met Tysabri. Er zijn drie risicofactoren voor deze ziekte: het al langer gebruiken van Tysabri, de aanwezigheid van antistoffen tegen het JC-virus (het virus dat PML veroorzaakt) en het gebruik van immunosuppressieve middelen vóór de Tysabri-therapie. Het gaat om de medicijnen mitoxantrone, methotrexaat, cyclophosphamide, azathioprine en mycophenolaat mofetil.

Sinds het op de markt komen van Tysabri in 2006 zijn bijna 100.000 mensen met dit medicijn behandeld. Onderzoekers van Biogen Idec en Elan, de fabrikanten van Tysabri, vonden dat een goed moment om de kans op PML te evalueren. Ze analyseerden gegevens van een eigen database, drie grote Tysabri fase-3 studies, genaamd AFFIRM, STRATIFY-1 en TYGRIS, en een groot Zweeds onderzoek naar de werking van Tysabri.

Van de in totaal 99.571 Tysabri-gebruikers hebben er 212 PML gekregen, omgerekend 0,21%.

Om de invloed van de duur van het gebruik te bepalen verdeelden ze alle behandelde mensen in zes groepen die maximaal één jaar, tussen de een en twee jaar, tussen de twee en drie jaar enzovoort Tysabri gekregen hadden, en telden per groep het aantal mensen met PML. Het bleek dat van de groep die maximaal één jaar behandeld was 0.04 mensen van de 1000 mensen PML hadden ontwikkeld. Van de daarop volgende vijf periodes waren dat er respectievelijk 0.6, 2, 2, 1.2 en 2.2 van de 1000. Het risico om PML te ontwikkelen nam dus sterker toe na twee jaar Tysabri-gebruik.

Voor de kansberekening op PML na gebruik van immunosuppressieve medicijnen gebruikten de onderzoekers data van de TYGRIS-studie, omdat het medicijngebruik bij de andere studies niet was vastgelegd. Ze vergeleken die met data van de 212 PML-patiënten. Twintig procent van de deelnemers aan de TYGRIS-studie had deze middelen gebruikt tegenover 34% van de PML-patiënten. Dit wijst erop dat immunosuppressieve middelen de kans op PML vergroten.

Voor de evaluatie van de derde risicofactor keken de onderzoekers naar de aanwezigheid van antistoffen tegen het JC-virus in bloed dat meer dan zes maanden voor de openbaring van de eerste PML-symptomen afgenomen was. Bij de AFFIRM, STRATIFY-1 en TYGRIS studies en bij 55 PML-patiënten waren die gegevens geregistreerd. 98 procent van de PML-patiënten bleek de antistof te bezitten, terwijl die maar in 55% van de totale groep voorkwam. De bloeduitslag van één PML-patiënt was negatief maar die was twee maanden voor de ziekte ook positief geworden.

Toen de uitkomsten werden gecombineerd bleek de kans op PML het hoogst bij de patiënten die alle drie de risicofactoren bezaten. Van hen krijgen 11 van de 1000 mensen de ziekte. Iemand die de antistof niet bezit heeft, zoals hierboven beschreven maar een hele geringe kans de ziekte te krijgen.

Deze bevindingen kunnen artsen en patiënten helpen om te besluiten al dan niet te beginnen of door te gaan met Tysabri.

Bron: Bloomgren G, Richman S, Hotermans C, Subramanyam M, Goelz S, Natarajan A, Lee S, Plavina T, Scanlon JV, Sandrock A, Bozic C – Biogen Idec, Cambridge, United Kingdom.
New England Journal of Medicine 2012 366: 1870-80.