
De drie vormen van MS zijn: primair progressieve MS; met schubs gepaard gaande relapsing-remitting MS; secondair progressieve MS. Zij blijken ieder een eigen patroon van antilichamen in het bloed te hebben. Bepaalde type laesies in de hersenen hebben ook een bijbehorend patroon van antilichamen in het bloed. Hierdoor kun je deze vormen van laesies onderscheiden van elkaar. Mogelijk kun je zo in de toekomst de ziekte met geschikte medicijnen behandelen aan de hand van het antilichaampatroon.
Er is veel bewijs dat immunologische processen een grote rol spelen bij MS. Er is al bekend dat verschillende celsoorten van het immuunsysteem (o.a. T-cellen, B-cellen en macrofagen) en antilichamen tegen myelineVetachtige, witte stof die in de vorm van de zogenaamde myelineschede de zenuwvezels isolerend omhult. De myeline draagt bij tot een efficiënte zenuwgeleiding; bij myelinebeschadiging, zoals bij MS, loopt de zenuwgeleiding mank of is ze zelfs afwezig. Dit kan leiden tot diverse symptomen. Meer... of andere stoffen in het centrale zenuwstelsel een rol spelen. Tot op heden was er geen betrouwbare methode bekend waarmee je op grote schaal immuunprocessen die een rol spelen bij MS kunt identificeren en karakteriseren in bloed.
Onderzoekers uit Boston hebben bloedserum van mensen met MS vergeleken met dat van gezonde mensen of mensen met een andere ziekte. De onderzoekers hebben dit gedaan met behulp van een microarray. Dit is een soort glazen plaatje (van ongeveer 2 bij 7 cm) waarop in dit geval 362 antigenen (zie woordenboek) zitten. Deze antigenen zijn stukjes eiwiteen chemische stof, die is opgebouwd uit een aaneenschakeling van kleine moleculen (aminozuren. Die bevatten als kenmerk alle stikstof. Van die aminozuren zijn er 20 verschillende. De volgorde waarin ze aan elkaar geknoopt worden is geregeld vanuit de kernen van de cellen volgens een daarin opgeslagen vaste volgorde van 4 stoffen, de 'basen'. De volgorde waarin de basen aan elkaar geknoopt zijn is dus bepalend voor de samenstelling van een eiwit. Zo'n streng basen vormt samen een molecuul DNA. Het bevindt zich in één van de kernlissen in de kern -zie chromosomen. Een hoofdtaak van eiwitten is het regelen van de stofwisseling - zie enzymen. Eiwitten kunnen ook dienen als bouwmateriaal voor het lichaam. Ze maken dan onderdeel uit van de stofwisseling. Meer... of vet die voorkomen in myeline, in andere onderdelen van de hersenen of in het immuunsysteem. Op deze plaatjes doe je serumVloeistof uit het bloed. Bloed waaruit de cellen zijn verwijderd. Meer... en zo kun je kijken of er een reactie plaats heeft en dus welke antilichamen tegen de antigenen in het serum aanwezig zijn. Het voordeel van deze methode is dat onderzoekers kunnen kijken naar een patroon van aanwezige antilichamen. Bij andere methodes, die tot nu toe gebruikt werden, keken onderzoekers naar de aanwezigheid van één antilichaam.
De onderzoekers hebben gevonden dat de schubvorm van MS, primair progressieve MS en secondair progressieve MS ieder hun eigen antilichaampatroon hebben. Die zijn ook anders dan de patronen bij gezonde mensen en bij andere ziekten. De onderzoekers hebben onder andere gevonden dat mensen met de schubvorm antilichamen hebben tegen ‘hitteshock’ eiwitten. Deze eiwitten nemen toe wanneer een cel een verhoogde temperatuur waarneemt of als de cel wordt blootgesteld aan andere stressomstandigheden zoals een ontsteking. De antilichamen tegen deze ‘hitteshock’ eiwitten komen niet voor in mensen met primair progressieve of secundair progressieve MS.
Ook hebben de onderzoekers het antilichaampatroon vergeleken met het ontstekingspatroon in de hersenen. Bij een aantal mensen met MS hebben de onderzoekers een biopt uit de hersenen genomen en tegelijkertijd serum afgenomen. Een aantal jaar geleden zijn er vier soorten laesie subtypen in de hersenen beschreven. Deze subtypen verschillen in de soort cellen die een grote rol spelen:
Bij type 1 zijn voornamelijk T-cellen en macrofagen actief, terwijl bij type 2 antilichamen een grote rol spelen. Bij type 3 en 4 gaat het voornamelijk om oligodendrocyten, de myeline-makende cellen. Type 1 en 2 zijn van elkaar te onderscheiden in een biopt. Uit het nu gedane onderzoek kwam naar voren dat het antilichaampatroon van mensen met laesies van type 1 anders is dan dat van mensen met laesietype 2.
Ook bleken bij mensen met type1-laesies antilichamen tegen bepaalde cholesterolachtige stoffen aanwezig te zijn in het serum. Om te onderzoeken of die ‘cholesterolderivaten’ of de antilichamen hiertegen een belangrijke rol spelen hebben de onderzoekers het diermodel voor MS gebruikt, de muizen MS (EAEexperimental autoimmune encephalomyelitis= experimentele auto-immuunontsteking van de myeline in de hersenen, het diermodel van MS. Meer...). De onderzoekers hebben ‘cholesterolderivaten’ gegeven aan muizen op het moment dat zij met EAE werden besmet. In deze muizen werden de symptomen van EAE daarna erger. Ook nam de laesievorming en de schade aan zenuwcellen toe. Uit verder onderzoek bleek dat dit kwam door het effect van deze cholesterolderivaten op macrofagen, en niet door de aanwezigheid van antilichamen tegen deze derivaten. Dit leidt meteen tot een belangrijke conclusie: je kunt wel antilichaampatronen aantonen, maar dat betekent niet dat die antilichamen per se ook de schade veroorzaken.
De onderzoekers concluderen dat je met deze techniek een onderscheid kunt maken tussen klinische vormen van MS. Ook kun je mogelijk met deze techniek in de toekomst aantonen welk laesietype er in de hersenen aanwezig is zonder dat je een biopt hoeft te nemen. Je zou hem ook kunnen gebruiken om de ontwikkeling van MS te volgen en daar dan ook medicijnen op aan te passen. Bovendien kun je de verkregen resultaten gebruiken om immunologische processen beter te begrijpen en aan de hand daarvan nieuwe medicijnen te ontwikkelen.
Bron: Quintana FJ, Farez MF, Viglietta V, Iglesias AH, Merbl Y, Izquierdo G, Lucas M, Basso AS, Khoury SJ, Lucchinetti CF, Cohen IR, Weiner HL.-Brigham and Women’s Hospital, Harvard Medical School, Boston, USA.
Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 2008 Dec 2;105(48):18889-94