
Zorgen voor elkaar – dat is waar ik aan denk als ik aan mijn moeder denk. Zij was er voor mij op momenten dat ik voor een moeilijke keuze stond, het even niet meer zag zitten of simpelweg haar wijze woorden wilde horen.
Andersom bood ik haar een luisterend oor en hielp ik zoveel mogelijk met de dingen die voor haar door de MS steeds moeilijker werden. Er werd lang niet altijd gesproken over de taken die ik van haar overnam. Het was de blik op haar gezicht die maakte dat ik in stilte net dat extra stapje deed, heel subtiel. Om het haar iets gemakkelijker te maken in moeilijke tijden.
Ik gun het iedereen. Iemand die alles haarfijn in de gaten houdt, een stille toeschouwer. Iemand die op gezette momenten ingrijpt en voor je “zorgt”. Terwijl dit “zorgen voor” in eerste instantie iets lijkt voor de thuissituatie, denk ik dat er in de wetenschappelijke wereld misschien nog een veel grotere behoefte is aan deze vorm van zorgzaamheid.
Voor de buitenwereld lijken wetenschappers misschien die idealistische dromers die de wereld mooier willen maken. Mensen die tijd hebben om boeken te lezen en op hun gemak hun onderzoeken uit te voeren en ontdekkingen te doen. In werkelijkheid is het een keiharde wereld. Er zijn te weinig banen beschikbaar waardoor jonge onderzoekers van baan naar baan hoppen.
Gemiddeld zijn wetenschappers rond de 40 wanneer zij een vast contract krijgen. In de tussentijd moeten zij zelf zorgen voor de financiering van hun onderzoek, en dat lukt maar in gemiddeld vijf tot vijftien procent van de gevallen. Teleurstelling komt frequenter voor dan overwinning en uiteindelijk redden alleen de besten het, wat een sfeer van competitie tot gevolg heeft.
Voor de buitenwereld lijken wetenschappers misschien die idealistische dromers die de wereld mooier willen maken.”
De combinatie van idealisme en de noodzaak om bij die top te horen, maakt dat wetenschappers veel en hard werken. Ik krijg regelmatig de vraag of ik bang ben om een burn-out te krijgen en of ik niet meer tijd thuis zou willen doorbrengen. Want voor de buitenstaander (en misschien ook voor menig “binnenstaander”) is de werkdruk toch wel erg hoog.
Mijn antwoord is steevast: Nee, ik ben niet bang om een burn-out te krijgen. Ik denk ook niet dat Mark (mijn vriend) er blijer van zou worden als ik elke avond verplicht op de bank zit. Ja, ik besteed veel tijd aan mijn werk. Nee, ik vind dat niet erg, mijn idealisme en nieuwsgierigheid willen graag voort. Ik wil iets betekenen voor de mensen met MS en ik word er blij van als me dat lukt. Als ik meer tijd aan mijn onderzoek besteed, krijg ik meer voor elkaar, en daar krijg ik weer energie van.
Wel denk ik dat werkdruk om kan slaan in werkstress. Dan is het allemaal niet meer zo “blijmakend”, eerder “energieslurpend”. Maar hoe voorkom je dat werkdruk werkstress wordt? Mijn niet wetenschappelijk onderbouwde antwoord zou zijn dat de wetenschap iets “menselijker” zou mogen worden. In deze competitieve wereld, met al z’n teleurstelling, onzekerheid en hard werken, zou het fijn zijn als wij wat beter voor elkaar “zorgen”.
Het zorgen voor mijn moeder met MS was voor mij iets heel vanzelfsprekends, natuurlijk help je (meestal zonder klagen) mee. Iedereen heeft soms net even dat ongevraagde stukje zorg nodig. Of dat nou een helpende hand is met het naar binnendragen van zware boodschappen, of een collega die een afspraak annuleert om je wat ademruimte te gunnen in een zeer drukke tijd.
Oog voor elkaar en zorgzaamheid: dat gun ik iedereen, ook wetenschappers. Op de externe wereld hebben wij geen invloed, net zomin als iemand regie heeft over een ziekte als MS. Maar hoe we moeilijkheden met elkaar opvangen, is aan ons. Laten we vanaf nu vooral goed voor elkaar zorgen!
Hanneke Hulst
Neurowetenschapper, Amsterdam UMC
Eerder verschenen in MSzien 2018, nr. 4
Dit bericht heeft 0 reacties