
Een kunsthistoricus door MS in de bijstand
Mieke Frietman (1955) groeit op in Rotterdam als enig kind. Vooral van haar moeder krijgt zij veel culturele bagage mee en al jong weet Mieke dat zij kunstgeschiedenis wil studeren. Wat ze ook gaat doen. Door haar MS stagneert haar carriëre met als gevolg zo weinig WAO-geld dat ze deels is aangewezen op de bijstand. Gelukkig is Mieke positief ingesteld.
Door: Nora Holtrust
“Weet je dat ik het nooit vervelend heb gevonden dat ik enig kind ben? Ik vond het wel mooi. Ik kon mezelf goed bezig houden en mijn moeder is een creatief persoon die altijd leuke dingen met me deed. Ik mocht ook best veel. Ik heb op klassiek ballet gezeten, piano leren spelen, op zang gezeten…”
Aan het woord is Mieke Frietman (1955), als het ware kunsthistoricus van huis uit. “Mijn moeder was altijd bezig met cursussen volgen en dingen maken. Ze kon ook prachtig schilderen. Al jong ging ik met mijn ouders op vakantie, vooral naar Engeland. We waren echte Engeland-gangers en deden cultureel onderlegde dingen. Kerken en musea bezoeken en zo. Dat heb ik altijd zó leuk gevonden. Dus toen ik naar de middelbare school ging wist ik al dat ik kunstgeschiedenis wilde studeren”.
Australië
Mieke vertelt dat zij al vanaf haar zesde met een meisje in Australië schrijft. “Nou ja, in het begin schreef mijn moeder en ik moest het mooi overschrijven”. Tien jaar later bedenken de ouders van Mieke en de Australische Lesley dat de meisjes elkaar maar eens moeten ontmoeten. Op haar zestiende gaat Mieke in haar eentje naar Australië en blijft een half jaar weg. Lesley komt mee terug naar Nederland en blijft vier maanden hier. Zo trekken ze bijna een jaar met elkaar op.
“In Australië had ik een caravan in de tuin. Ze hadden niet genoeg plek in huis. Wel lekker, een eigen plekje om me terug te trekken. Met Lesley en haar ouders heb ik ruim een maand door Australië gereisd. Veel gezien, veel dia’s gemaakt. Ik ben iemand die overal verslagen van maakt. Dus dingen opschrijven, dingen natrekken in boeken, foto’s maken. En dan een plakboek maken. Ik heb bij wijze van spreken mijn hele leven gedocumenteerd”.
Mieke schrijft nog steeds met Lesley. In 2002 wilde ze Lesley opzoeken, samen met haar vriend. De aanslag in New York van 9-11-01 gooide roet in het eten. “Ik durfde niet meer. Het ging op dat moment ook niet zo goed met me. Maar wie weet wat de toekomst nog brengt”.
Kunstgeschiedenis
Na de middelbare school gaat Mieke volgens plan kunstgeschiedenis studeren in Utrecht. “De eerste dag dat ik ging studeren zeiden ze meteen: jullie vinden nooit een baan, dus vertrek maar weer. De studie was ook zwaarder dan ik van te voren had gedacht en ik ontdekte de andere kant van het studentenleven, het uitgaan. Maar ik had ook wel zoiets van: studie afmaken en zorgen dat ík wél een baan krijg. Daarom heb ik ook mijn onderwijsbevoegdheid gehaald, omdat daaraan iets te verdienen viel”.
Na haar studie rolt Mieke van het één in het ander. “Ik vond mijn vak na het afstuderen steeds leuker. Ik begon als vrijwilliger bij het Centraal Museum in Utrecht op de afdeling Mode. Ze hadden iemand nodig voor het inventariseren van oude kostuums en accessoires. Kostuums beschrijven, nummertjes innaaien. Tijdens mijn studie heb ik leren fotograferen en samen met een goede vriend mocht ik toen, betaald, ook kostuums fotograferen. Ik ging ook rondleidingen geven in het Rietveld Schröderhuis.
Toen zag ik een advertentie van de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam. Ze zochten een parttime docent op de afdeling Modevormgeving. Na een tijdje kon ik op een andere afdeling nog meer uren krijgen. En ik kreeg een gastdocentschap in Kampen en ga zo maar door. Ik holde de hele week door van het ene naar het andere”.
Achteraf
Op een gegeven moment gaat het niet meer. Dat ligt niet aan het werk. Met studenten werken, haar fascinatie voor kostuums, rondleidingen geven, ze vindt het allemaal leuk. “Maar ik kon het niet meer aan. Achteraf kun je het verklaren, maar op dat moment begrijp je het niet. Je bent immers nog jong. Je moet dat toch aankunnen. Maar het ging niet. Vooral die drie keer in de week ’s ochtend vroeg met de trein naar Rotterdam deed me de das om. Ik was al moe als ik ’s ochtends aankwam in Rotterdam”.
Achteraf vindt ze dat ze het nogal dom heeft aangepakt, want “ik ben met name uren in Rotterdam gaan afbouwen. Ik had daar een vaste baan en voor de rest deed ik veel op freelance basis. Toen na een paar jaar de diagnose MS viel, heb ik van die keuze om minder in Rotterdam te gaan werken behoorlijk last gehad. En nu nog”.
In 1992 krijgt Mieke een oogzenuwontsteking. Tot haar verbazing verwijst de oogarts haar naar een neuroloog. “Wat moest ik nou bij een neuroloog. Ik was toch niet gek. Toen kwam ik in de molen van SSEP en VEP maar ik hoorde niet waar dat allemaal voor nodig was. Dat ben ik in een medisch zakwoordenboekje gaan opzoeken en ik zag overal MS achterstaan. De neuroloog bleef er nog een beetje omheen draaien, maar op een gegeven moment zei ik: nou, zeg het nou maar, ik heb MS. Toen was hij ook opgelucht”.
WAO
Als eenmaal de diagnose is gevallen, wil het Centraal Museum snel van Mieke af. “Ik had best nog aan bepaalde projecten kunnen meewerken maar ze hebben hun best gedaan om mij meteen te lozen. Op de Academie in Rotterdam hebben ze wel geprobeerd me ander werk te geven. Maar het reizen van Utrecht naar Rotterdam nekte me. Ik heb er nog tegen gevochten, maar ik moest me wel laten afkeuren. In die tijd kreeg ik ook de ene Schubeen terugval in - of opflakkering van - MS. Een een periode met klachten, die ook wel aanval of exacerbatie wordt genoemd. Meer... na de andere”.
Omdat Mieke in die tijd drie werkgevers heeft, krijgt zij ook met drie afkeurende instanties te maken en het neemt wel even voordat die hebben uitgerekend waar ze recht op heeft. “Nou ja, en dat was dus bedroevend. Dat vind ik nog altijd wel heel erg: ik ben afgestudeerd, ik ben kunsthistoricus, ik heb een titel, ik heb gewerkt maar ik moet nu door mijn MS naar de bijstand omdat ik niet genoeg geld via de WAO binnen krijg. Daar probeer ik me overheen te zetten zo van, daar moet je niet zo mee bezig zijn, maar het is niet leuk.
Ik ben positief ingesteld en je leert er dus mee leven. Maar het zal nooit méér worden. Alles waar ik nú voor betaald zou krijgen, gaat meteen naar de Sociale Dienst. Mensen zeggen wel: ga weer iets proberen. Maar ik weet van te voren dat me dat niet lukt, omdat ik het maar kort kan volhouden. Dus ik vertel mijn verhalen nog wel, maar dan op vrijwillige basis”.
Verhalen
En verhalen, daarvan heeft Mieke er genoeg. Meteen als je haar huis binnenkomt, zie je: hier woont een kunstzinnige vrouw. De kamer op zich lijkt wel een schilderij. Mieke is een verzamelaar. “Ik verzamel niet zomaar iets. Het moet iets te vertellen hebben”. En tussen die verzamelingen in staan haar eigen gemaakte poppen met hele fijne gezichtjes en prachtige kostuums. Eén pop heeft zelfs meegedaan aan een tentoonstelling in Tassenmuseum Hendrikje, in Amstelveen (www.tassenmuseum.nl). Want ofschoon haar leven door MS flink is ontregeld, is het werk dat nog steeds uit Mieke’s handen komt een lust voor het oog. “En, wat ik doe, maakt me blij”.
Of verhalen over bloemen in de kunst. “Niet alleen hoe de bloem wordt afgebeeld maar vooral ook de mogelijke betekenis van de afbeelding, fascineert me. Ik heb boeken vol met documentatie over dat onderwerp verzameld. Ik heb ook even meegewerkt aan een Internetsite. Mijn bijdrage ging over bloemen in de religieuze kunst maar de site is helaas opgeheven”.
Via de zelfgemaakte poppen is Mieke lid geworden van een Engelstalige schrijfclub. “In een Engels poppentijdschrift las ik een advertentie voor een correspondentieclub van mensen die iets met poppen hebben. Daar heb ik op gereageerd en ik schrijf nu met vrouwen uit Zweden, Rusland, Australië, noem maar op. Ik krijg elke week minstens één brief. Ik schrijf lange brieven terug en versier mijn brieven. Ik maak er een echt kunstwerkje van.
Ik vind het leuk om verhalen te vertellen maar ik kom niet zo snel meer met dingen naar buiten. Ik ben bang dat het me dan toch weer teveel wordt. Dat ik weer gevraagd word voor dit en voor dat. De mensen weten me altijd weer te vinden. Wat ik allemaal doe wil ik een beetje van mezelf houden. Wat ik doe, maakt me blij”.
MSzien 2004, nr. 2