In september 1942 werden mijn broer en ik ziek. Mijn broer was 22 en ik 18 jaar. Wij hadden een zeer gevaarlijke typhus, die de Duitsers van het Oostfront hadden meegebracht. Mijn broer had steeds 41,6 koorts en ik net ietsje minder. De eerste twee weken was ik al 35 kilo afgevallen. Toch redde ik het op het kantje, maar mijn broer stierf na 18 dagen.
Op 10 december dat jaar, de dag dat mijn broer 23 jaar zou zijn geworden, mocht ik het ziekenhuis verlaten om meteen z’n graf te kunnen bezoeken. November 1943 werd ik weer ziek: long-TBC. Daar heb ik een half jaar voor op bed moeten liggen. Die tijd heb ik heel goed besteed met studeren. Vervolgens begon ik in de zomer van 1945 problemen te krijgen met lopen, zien, incontinentie en spastische bewegingen in armen er benen. De huisdokter dacht dat het een reactie was op mijn ziekten en de oorlog en deed verder niets.
In het voorjaar van 1946 zat ik in de kerk en plots lag er een plas onder mijn stoel. Groen van ellende ben ik, jongen van 22 jaar, de kerk uitgewaggeld. Tegen mijn meisje zei ik, dat als de dokter mij de volgende dag geen verwijskaart wilde geven, dat ik dan voor eigen rekening naar een specialist zou gaan. Maar, ik kreeg een verwijskaart. Toen ik eindelijk op een dinsdag bij de specialist terecht kon, lag ik donderdags al in het ziekenhuis voor een lumbaalprik en dergelijke. De uitslag van al de onderzoeken: ‘MS’.
Inmiddels was een stuk uit het gezichtsveld van mijn linkeroog weg en als ik langs het strand liep, was het spoor van mijn linkerbeen een streep en van mijn rechterbeen een voetstap.
Buiten mij om, vroeg de zenuwarts aan mijn meisje om bij hem te komen. Hij zei tegen haar dat ze beter de relatie kon verbreken, want ook al zou ik nog weer wat herstellen, ik zou toch in een invalidewagen terecht komen en dan sukkelend aan mijn eind komen. We zouden nooit kunnen trouwen en geen kinderen kunnen krijgen.
Het verhaal heeft een andere loop gekregen. Mijn meisje van toen is mij trouw gebleven en is nu al 53 jaar mijn vrouw. In juli 1949 zijn we getrouwd, in december 1950 werd onze oudste dochter geboren, in 1953 onze zoon en in 1959 onze jongste dochter. We hebben dus drie kinderen, tien kleinkinderen en vier achterkleinkinderen.
In 1947 ben ik weer hele dagen gaan werken en dat heb ik volgehouden tot augustus 2000. Toen ik stopte met werken, was ik 76 jaar! Ik heb een zeer druk leven gehad. Veel en lang gewerkt, ondanks de restdefecten die ik had, waar je uiteindelijk mee leert te leven. Mijn blaas is gedeeltelijk verlamd zodat ik er niet erg veel macht over had. Ook bleef er in de loop van de jaren steeds meer urine achter met als gevolg chronische blaasontstekingen.
In de maand mei van dit jaar heb ik een blijfkatheter gekregen met een handig ventiel. Er bleef teveel urine achter in de blaas. Ik was meteen vijf kilo lichter en ik ben als herboren. Wel moesten we even afwachten hoe dat verder ging, zodat wij voor het eerst sinds 1963 niet in het buitenland hebben gekampeerd. Had ik eerder die katheter gekregen dan waren we dit jaar naar Frankrijk gegaan.
Ondanks het zwaard dat tijdens ons gehele huwelijk boven ons hoofd hing, zijn we altijd positief gebleven en blij geweest met wat we nog wel konden doen. In het water en in mijn auto voel ik me nog jong. We hebben verleden jaar een klein elektrisch karretje aangeschaft dat ik snel in en uit elkaar kan halen. Dat ligt onder de hoedenplank van de auto. In drie minuten zit het in elkaar en kan ik er een bospad, winkelstraat of ziekenhuis mee inrijden. Mijn mobiliteit is daardoor flink uitgebreid.
Herman, juli 2002