Drie maanden nadat ik dankzij mijn falende lichaam en hersenpan mijn werk als groepsleerkracht op moest geven, ging ik aan de slag met kinderen met een taalachterstand. Vijf uur per week, want meer zit er niet in.
Met een beetje geluk zou ik dit werk nog jaren vol kunnen houden. Helaas is voor een dergelijke functie geen geld meer. Ook niet op andere openbare scholen in mijn woonplaats. Vriendelijk maar resoluut word ik een reïntegratietraject in gebonjourd. Wat een tranen hebben er de laatste weken over mijn wangen gerold. Wat ben ik opstandig geweest, al toon ik me meegaand naar de buitenwereld toe. Wat heb ik me eenzaam gevoeld op school!
Ik ben een honkvast gewoontemens en moet nu niet alleen weg op school, maar helemaal uit het onderwijs. “Wat voor werk zou je willen doen?”, wordt me gevraagd. Ik weet het niet. Tien jaar lang was ik bezig met de studie en het beroep waar ik zes jaar oud al mijn zinnen op had gezet. Ik zou juf worden! Mijn eigen groep, in mijn eigen lokaal, iets mooiers bestond er niet.
Na acht jaar worstelen met de studie, heb ik er twee jaar van mogen genieten. Ik zou mijn zegeningen moeten tellen. Dat lukt me echter slechts met de grootst mogelijke moeite. Ik ben er nog niet aan toe. Verstandelijk en emotioneel verzet ik me tegen deze ’nederlaag’.
Gelukkig pakken ’ze’ me alleen deze ’roeping’ af. Ik blijf moeder van een lieve, eigenwijze, vermoeiende, onmisbare peuter. Daar ga ik met volle teugen van genieten. Verder moet ik maar zien wat op me af komt. Ik kan in ieder geval nog een paar uurtjes werken.
Liesbeth, mei 2004